Vluchtwegen

De Belgische wegen zijn in slechte staat. Volgens een studie en ranglijst gepubliceerd door het Wereld Economisch Forum, dat het wegennet van 119 landen onder de loep nam, bekleedt België de 64e plaats. Tien jaar geleden stonden we trouwens nog op de 26e plaats.
Niet alleen onze wegen verslechteren. Onze luchtwegen zijn er nog erger aan toe. Dezer dagen circuleren er zoveel luchtweginfecties dat mondmaskers weer verplicht zijn in sommige ziekenhuizen.
In ons gezin van zes heerst echter de buikgriep en dan ga ik instinctief op zoek naar vluchtwegen. Tegen beter weten in, want uit ervaring weet ik dat er geen ontkomen aan is. Een paar nachten geleden was het nog eens goed prijs. Een kakofonie aan kotsgeluiden of een kotsofonie aan kakgeluiden, afkomstig uit het kleinste kamertje en een paar grotere.
Vluchten kan niet meer. Vluchtwegen zijn er niet. Lucht wegen kan wel, dat heb ik ooit geleerd. Een kubieke meter lucht weegt gemiddeld 1,29 kilogram en lucht bestaat voornamelijk uit stikstof (78%) en zuurstof (21%). Toen ik tijdens de nachtelijke schoonmaakwerken aanvankelijk mijn adem probeerde in te houden, hield ik dat niet lang vol. Het leek alsof alles voor 100% uit stikstof bestond. Stikken achter een stoffen mondmasker. Toen ik opnieuw lucht begon te happen, rook en proefde ik alleen zuur. Zuur stof. Heel even dacht ik dat ik ging flauwvallen. Ik kom niet meer uit mijn woorden. De speknek van Piet Huysentruyt, en die van Jeroen Meus … Kokhalzen. Ja, dat deed ik.
Om exact 01:13 vannacht werd ik zelf wakker met hevige buikkrampen. Positiewisselingen en sluitspiersterktetesten ten spijt, moést ik uiteindelijk wel opstaan om erger te voorkomen. De kroniek van het bijna aangekondigde lege ketchupflessyndroom, de soundcheckende eend zonder zangtalent, de zware vrachtwagen die met luchtdruk remt, hopelijk zonder remsporen achter te laten, uiteindelijk het onweer met plensbuien ...
Mijn benen lijken slapjes aan mijn zieke lijf te flapperen wanneer ik het kleinste kamertje verlaat. Als ik vijf meter weggewaaid ben wil ik alweer terug, ondanks de erbarmelijke geur en ondanks mijn zwetende lichaam dat desalniettemin rilt van de kou, ondanks mijn behoefte aan slaap, ondanks alles. Er is gewoon geen andere optie.
Ik ga sterven, dat staat vast. In mijn hoofd probeer ik het liedje ‘Porselein’ van de ook al overleden Yasmine te zingen, omdat dat het materiaal is waarvan de toiletpot gemaakt is. Een zenuwachtig, geagiteerd nummertje. Prikkelbaar als mijn darmen. Ik ken veel te weinig van de tekst om het lang vol te houden. Ik moet nog een testament opmaken. Morgen een afspraak maken bij de notaris, als ik de nacht overleef tenminste. Veel valt er eigenlijk niet te vergeven. Over te geven gelukkig ook niet, want dat is vaak nog een prettige bijkomstigheid bij dit soort toestanden. Ik heb geen vermogen dat ik kan wegschenken. Relativeringsvermogen ook al niet. Ik ga dood.
In bed durf ik geeneens een windje te laten. Uitgepot en uitgeput. Mijn poep doet pijn. Volgende week staan er nog een paar feestjes en nieuwjaarsrecepties op het programma, maar ik wil alleen een Nieuwe Aars-receptie. Man, wat ben ik toch een pretbederver. Ik hoop dat onze kinderen zo niet worden. Misschien kan ik hun onze huwelijkse bedstee nalaten, zo worden het pretbed-ervers in plaats van pretbedervers. Goh man, wat heb ik slaap nodig. Ik begin te raaskallen. Te leuteren met een uitgeleuterd poepegaatje. Ik zie een zwart gaatje dat steeds groter wordt. Ik zweef, sterf of val in slaap ...
Gelukkig het laatste. Na zes uur ononderbroken doordommelen voel ik me weer zeventig procent. Laat ons zeggen negenenzestig, gewoon omdat het een leuker getal is. Ik ben wel degelijk beter. Die notaris is nergens voor nodig. Geen vuiltje aan de lucht. Of toch wel. Zucht.
Danny VANDENBERK