De aard van het beestje

Eigenlijk ben ik veel te goed voor deze wereld, denk ik bij mezelf terwijl ik al een klein uur bewegingloos op m’n rug in de zetel lig. Kon ik me toch maar een half slagje naar rechts draaien en op m’n favoriete zij liggen, met m’n linkerbeen nonchalant over m’n rechterbeen gegooid en m’n hoofd half naast m’n kussen, precies tussen de achterleuning en de zijkant. Belangrijk is ook dat ik m’n deken heel goed in m’n nek tuk. Het is een pose die ik mezelf vele jaren geleden al heb aangeleerd en die ik ondertussen tot in de perfectie beheers. Een garantie op slaap. Of toch minstens op een tukje. Ik kan het wel gebruiken nu ik herstel van de griep.
Slapen. Het blijft noodgedwongen een veel te ver verlangen. Een synoniem is dus tukken. Ik vind dat behaaglijk, knus en sfeervol klinken, tukken. Veel beter dan bijvoorbeeld maffen en meuren, want dat zijn alternatieven die me doen denken aan op hun retour zijnde zatlappen die, varkensachtige geluiden via allerlei lichaamsopeningen producerend, ergens onder een of andere brug hun roes liggen uit te slapen.
Nu ik hier toch zomaar wat doelloos en geforceerd lig te liggen, zonder enig uitzicht op een miserabel morzeltje minuscuul verlies van bewustzijn, kan ik al evengoed m’n smartphone nemen om alle betekenissen van ‘tukken’ even te checken. ‘Slapen’ of ‘een dutje doen’. Dat is maar magertjes. Ik gebruikte het daarstraks immers spontaan ook in de betekenis van ‘me instoppen’, toen ik zei: ‘Belangrijk is ook dat ik m’n deken heel goed in m’n nek tuk.’
Dat is weer die verdomde invloed van dat motherfucking Engels, dat onze taal en vooral die van de jongeren op alle mogelijke manieren zodanig contamineert dat we over enkele jaren met z’n allen een soort van ‘Nederengels’ of ‘Engnederlands’ zullen spreken en schrijven!
‘Tuck me in, daddy!’ zegt m’n jongste dochter bijna elke avond op z’n Engels als ze in haar bedje gekropen is, net voor ik haar een nachtzoentje geef. Ze wil graag goed ingetukt zijn rond haar nekje, net zoals haar ‘old man’. Zie je, het sluipt er zo in.
Mijn excuses, beste lezer, ik was even afgeweken. Zelf lig ik totaal niet lekker ingetukt en tukken doe ik al helemaal niet, want, zoals ik daarstraks al zei, ik ben te goed voor deze wereld. De binnenkant van m’n rechterknie jeukt al minstens een kwartier en ik voel nu al dat ik straks bij het opstaan lage rugpijn zal hebben. Bovendien ontwikkelt zich momenteel een kramp ter hoogte van de achterdijbeenspieren van m’n linkerbeen (ik vermijd deze keer opzettelijk de term ‘hamstrings’). M’n nek voelt ijskoud, maar m’n deken hoger trekken lukt met geen mogelijkheid. Klinkt erg dramatisch allemaal, maar voorlopig valt het nog net te behappen.
Gelukkig is er die warme gloed. En het ritmische kalmerende gesnurk. Zalig. Zo enorm rustgevend. En het uitzicht. Het uitzicht op een genietende slapende hond met flaporen. Een uur al ligt ze bovenop me, met haar lichaampje tussen m’n benen, haar kin op m’n linkerbovenbeen en haar omvangrijke oren links en rechts daarvan gedrapeerd. Twee warme behaarde flaptapijten.
En ik? Ik vind het zonde om dat te doorbreken. Ze is zo op haar gemak … Alsof de wereld haar toebehoort. Het is de aard van het beestje. Heel slecht vertaald, maar toch ook een beetje goed: it is the earth of the animal. Wat lachen met het Engels, waar wij Nederlandstaligen langzaam maar zeker door worden opgepeuzeld, moet kunnen.
Ik nies. Onmiddellijk gaan haar oogjes open. Honden kunnen dat, in principe. Wakker schrikken, opspringen en binnen de seconde weer overgaan tot de orde van de dag, zelfs na een uur intense slaap. Zij dus niet. Ze slikt twee keer, kijkt even rond en legt haar kopje netjes weer terug waar het lag. Wel met wat gemor en een duidelijke zucht. ‘t Is zo’n grappig schouwspel dat het me doet gniffelen. Haar verwijtende blik neem ik er met alle liefde bij.
Danny VANDENBERK