Teddy

Teddy

's Nachts is het donker, overdag is het licht. Was mijn gemoed maar even gemakkelijk en voorspelbaar ...

Het is zo verdomd oneerlijk: als ik gelukkig ben, bruis ik van de fantasie. Als ik me minder voel, komen herinneringen tot leven, zowel nare als mooie. Gelukzak, zal je denken, want op die manier heb je altijd wel iets om over te schrijven en dat klopt als een zwerende vinger, doch zweer ik je al even etterend dat mijn tien persoonlijke tengels en al andere daaraan vasthangende lichaamsdelen vaak moeilijk te motiveren zijn om dat daadwerkelijk te doen.

't Zit 'm vooral in m'n hoofd. Zoals bijna altijd. Diep vanbinnen weet ik dat je met herinneringen helemaal niks opschiet. Ze zijn net zo nutteloos als een foto van lekker eten voor iemand die honger heeft. Toch roep ik ze soms op, de fijne. Bewust. Goed wetend dat niets geluk meer belemmert dan de herinnering aan geluk. Vergane vreugde is pracht en pijn tegelijk. Omdat je heel snel beseft dat die mooie momenten nooit meer zullen terugkomen. Het is een fantastische film met een treurig einde, een magnifiek veelkleurig schilderij in een gitzwarte lijst ...

Drie weken geleden ging ik bij mijn ouders op bezoek en daar zat hij. Op tafel, vlak voor mijn vaste stoel. Zomaar ineens, uit het niets. Hoelang was het geleden? Twintig jaar? Vijfentwintig? Dertig misschien? Of nog langer? Moeilijk te zeggen als je nooit deftig afscheid hebt genomen. Tientallen beelden flitsten voorbij. Flash! Flash! Flash! Oogverblindend. Zo intens dat ik me heel even moest vastgrijpen aan mijn, gelukkig nog altijd, vaste stoel.

Teddy! Mijn leeftijdsgenootje! Ik heb 'm van bij m'n geboorte. Hij lachte en straalde, net zoals vroeger. Wat zag hij er goed uit! Lichter dan ik me herinnerde. Ik greep 'm met beide handen onder z'n armpjes en hield 'm zo dat onze neuzen elkaar net raakten. Ja, dit was wel degelijk Teddy. Teddy Coldface. Teddy met het pluizige lijf en het koude gezicht.

'Hoe kom jij hier nu ineens?' vroeg ik 'm al neuzeneuzend, enige opheldering verwachtend van mijn moeder. Die gaf ze spontaan. 'Lang geleden, toen jij volgens mij het huis al uit was, heb ik 'm meegegeven aan Frieda, je nicht. Hij zag er toen miserabel uit. Niet vies of vuil, maar verfomfaaid, een beetje beduimeld, en met een gat onder een van z'n oksels en een scheur in z'n onderbuik. Frieda zag 'm op een keer in je vroegere slaapkamer in een hoekje zitten en vroeg toen of ze 'm mocht meenemen, in eerste instantie om 'm wat op te kalefateren. Ze is behoorlijk handig op dat vlak, weet je. Daarna vroeg ze of ze 'm mocht houden. Tja, dat mocht ze natuurlijk. Ik heb 't je eerlijk gezegd nooit gevraagd. Dat leek me ook overbodig, want jij had 'm nooit gemist en je knuffelde toen al veel liever andere dingen dan beertjes. Na een hele tijd heeft ze 'm aan het dochtertje van haar buurvrouw gegeven. Dat dochtertje is ondertussen zestien en wilde haar kamer herinrichten. Daarin was geen plaats meer voor beertjes. Via de buurvrouw kwam hij terug bij Frieda en via Frieda is hij nu terug hier. In de verhalen die ze van je heeft gelezen, vond ze je nogal nostalgisch. Daarom dacht ze dat je 'm misschien wel terugwilde.

Die Teddy, wat heeft ie toch allemaal meegemaakt. Verschillende zware operaties op pijnlijke plekken, met naald en draad, zonder verdoving, zo vaak verhuisd en weer achtergelaten ... Maar ach, dat is weer voorbij. Nu lijkt hij opgelapt en opgeknapt, al valt zijn ene oogje af en toe dicht. Daar had hij vroeger ook al last van.

Hij ging mee naar huis, waar ik 'm voorstelde aan mijn vijf gezinsgenoten. Ze bekeken Teddy alsof ik 'm pas uit het dichtstbijzijnde rioolputje had gesleurd en reageerden elk met weinig woorden. Meestal slechts één. Angstaanjagend, creepy, griezelig, eng, bah en yuk!

Zo weinig respect voor mijn vleesgeworden, of toch minstens pluchegeworden herinnering aan mijn jeugd, aan mijn geboorte zelfs. Zij zien het niet, voelen het niet. Ze moeten niet weten van zijn harde, koude gezichtje en zijn niet-knuffelbaarheid. De 'je moet al necrofiele neigingen hebben voor je zo'n huiveringwekkend gedrocht knuffelt,' vanwege mijn echtgenote, was er helemaal over. Verder werd er ook getwijfeld aan zijn geslacht. Omdat hij lange wimpers heeft, lippenstift draagt en toevallig een klein scheurtje in zijn onderbuik heeft? Kom op, zeg!

Nu, terwijl ik dit schrijf, zit hij amper een meter van me af. Dat is al enkele weken zo. Echt zoals vroeger. In die tijd spraken we ook nooit met elkaar, laat staan knuffelen. Toen ik piep was, zat hij op de bedrand, daarna in de hoek van de slaapkamer. Gek eigenlijk dat ik 'm nooit heb geknuffeld.

Ik deed daar niet aan, denk ik, aan knuffelen, jongen zijnde. Ik, de koele kikker, de stoere ... Apie! Ja, ik knuffelde wél. Met Apie! Apie was donkerbruin en had zo'n lief langwerpig koppie met twee grappige oranje flaporen. Uit z'n mond bungelde een oranje tongetje dat er net zo uitzag als z'n oren. Hij was zo zacht en grappig! Goh, hoe zou het met Apie zijn? Weet jij het, Teddy? Nee. Natuurlijk niet. Ik ben al blij dat jij er bent. Maar toch ... Heerlijk hoe de ene herinnering een andere teweegbrengt! Voor het eerst sinds m'n kindertijd een herinnering zonder melancholie achteraf, zonder zwart randje. Alleen dankbaarheid.

Teddy lacht en lijkt weer te knipogen als vanouds. Diep vanbinnen heeft hij altijd geweten dat hij 'slechts' mijn nummer twee was. Het deert hem niet. Niet vroeger, niet nu. Een trouwe onvoorwaardelijke vriend, altijd geweest, nu al meer dan een halve eeuw.

Danny VANDENBERK