Rebel op rust
'Problemen' en 'plomberen' zijn anagrammen. Dat dat beslist geen toeval is, heb ik gisteren mogen ervaren. Vrouwlief had bij een bakker een paar dorpen verderop een notenbrood gekocht. Het zag er best appetijtelijk uit. Niet te flubberig maar lekker vast en ook niet te veel nootjes bevattend. Omdat het me zo enthousiasmeerde besmeerde ik er bijgevolg enkele tellen later een boterham van. Lekker dik, met boter. Daarbovenop legde ik een sneetje belegen kaas. Zuivel op zuivel is werk van de duivel, zei men in de middeleeuwen. Onbescheiden, zondig en zelfs reden genoeg om iemand van hekserij te beschuldigen en gretig op de brandstapel te gooien in die tijd. Kortom, met de spilzieke zal het slecht aflopen. Daar moest ik bij mijn eerste hap aan denken. Lachend, het lot tartend.En ja, wat later kauwde ik op een hazelnootje en voelde ik ineens die akelig herkenbare 'knak'. Een beetje alsof je kaak breekt. Meteen daarna liet ik mijn niet eens half gemalen mondinhoud in m'n rechterhand belanden en begon ik te inspecteren. Geen fijn karwei. Ergens tussen de nootjessmurrie blonk een zilverkleurig plombeerseltje. Mijn lenige en altijd weer uiterst nieuwsgierige tong ging instinctief op archeologisch onderzoek in de vermoedelijke omgeving van de ruïnes. Onderkaak, links.
Ze zocht en vond twee messcherpe uitsteeksels met daaronder een lugubere spelonk die enorm gevoelig was voor temperatuurschommelingen. Bijzonder pijnlijk. Zeker toen ik probeerde uit te leggen wat mij zonet was overkomen, al had iedereen al lang gezien wat er min of meer gebeurd was, want ze bekeken me weer op die typische manier, met opgetrokken neus. Blikken die ik herkende uit de tijd dat er tijdens een wandeling eens een kraai op m'n kop had gekakt. Of een kauw. Dat weet ik eigenlijk niet meer zo goed.
Hoe dan ook, bij elke poging tot spreken leek het alsof iemand met twee pas geslepen Rambo-messen in mijn tong sneed. Verschrikkelijk. Na een paar zinnen dacht ik dat mijn tong gehalveerd was. Ik moest alles wat ik zei trouwens herhalen, want ik lalde blijkbaar zomaar wat. Mijn tong voelde als een gigantische vleeslap zonder gevoel, een dikke saignante biefstuk.
Om de pijn te beperken, zou ik mijn woorden moeten wikken en wegen, mijn spreken beperken tot een strikt minimum. Een hele nieuwe insteek. Dat wauwelde ik nog achterna.
'Als ik jou was, zou ik vanaf nu heel goed nadenken voor ik iets zeg.'
Dat zei ze dus, mijn vrouw. Ongeveer zoals een paar maanden geleden, toen ze terugkwam van de kapper met een experimentele haarsnit en vroeg wat ik ervan vond. Eerlijk. Slechts een paar keer had ik ingetogen gegiecheld als een schoolmeisje, dus eigenlijk helemaal niet ingetogen genoeg. Mijn mening kreeg ze. Iets té eerlijk misschien.
Twee dagen had ze achteraf niet meer gesproken. Twee dagen.
Deze keer was de manier waarop ze het zei alleszins veel minder dreigend en onheilspellend. Enige vorm van medelijden was er nochtans amper bij. Het leek zelfs op leedvermaak.
'Je zal zien dat het over twee dagen al heel wat beter zal gaan. Bel maar naar de tandarts voor een afspraak. En nee, dat doe je zelf. Ze zullen je wel verstaan als je langzaam genoeg spreekt.'
Dus verbeet en verbijt ik de pijn en maak ik er het beste van. Meer nog: maak ik van de nood een deugd. Maak ik me nuttig. Leer ik eruit. Dat spreken zilver is en zwijgen goud bijvoorbeeld. Dat luisteren soms veelzeggend kan zijn, echt luisteren. Niet in de zin van gehoorzamen, maar van aanhoren. Als een relativerende rebel op rust, me volledig bewust zijnde van de tijdelijkheid van dit euvel en de vergankelijkheid van het bestaan op zich.
Danny VANDENBERK
Artikel delen
Volg ons op Social Media
Nieuws insturen
Zelf Lommels nieuws insturen? Dat kan via lommelsegazet@telenet.be
Lees meer over Prauwët van Danny
Ambiesies
Het verkeert
Jést of lést?
Geen blad voor de mond