Ziek van zink in Lommel

Inleiding
Zeventig jaar lang, zo lang heeft de zinkfabriek van Lommel-Werkplaatsen
de omgeving vervuild en arbeiders opgezadeld met zieke nieren en voor
velen een te vroege dood. Maar in de topjaren bezorgde ze ook aan 1.500
Kempenaars een goede broodwinning. Henri (‘Harry’) Bloemen (88) werkte
er van 1948 tot de sluiting in 1974. “Gezond en wel, ik heb misschien geluk
gehad. Maar schadelijk was de fabriek zeker, het is goed dat ze weg is.”
Nu alleen water
Een fabriekshal met afdelingen als ‘de moffel’, ‘de zwavel’ en ‘de zink’.
Een wasserij en een labo, een kantine, de mooie feestzaal met casino en ‘den
economa’, langs de straten stonden cafeetjes, villa’s voor directeurs en arbei-
derswoningen. Als we met Harry op de plek zijn waar dit allemaal was, zien
we nu alleen water. Achter ons, aan de zuidkant, ligt de Lommelse Sahara
waar nog altijd geen boom kan groeien. Harry: “Na de sluiting in 1974, was
het plan dat General Motors de locatie zou overnemen. Ze braken alles af,
want het terrein moest biljartvlak zijn. Toen ze ontdekten dat de bodem vol
zware metalen zat, trokken ze zich terug. Uiteindelijk heeft Sibelco de schop
genomen en er zandwinning gestart. De vervuilde grond werd afgegraven en
elders op een veilige plaats gestort, voor latere sanering. Maar het is goed zo
en misschien ook de enige oplossing om definitief van deze kwalijke
geschiedenis af te geraken”.
Van zinkerts tot zink
Toen Harry in 1948 als achttienjarige begon te werken, heette de fabriek
voluit Compagnie des Métaux d’Overpelt-Lommel et Corphalie.
Harry: “Ik ben begonnen in de onderhoudsploeg en na enkele jaren werd ik mee
verantwoordelijk voor het rollend materieel. In 1974 werd ik overgeplaatst naar
de zusterfabriek in Overpelt, waar ik tien jaar later met brugpensioen mocht.
Met de smerige activiteiten in de fabriek had ik dus niet zoveel te maken. Maar
ik zag wel veel. In de zwavelafdeling werd uit het ruwe zinkerts acid onttrok-
ken, waarna de ertsen in moffels (cilindrische buizen, nvdr.) in ovens op hoge
temperatuur werden gestookt en waaruit dan zink voortkwam. De gevaarlijkste
job was die van de spuiters. Onder de ovens van de moffels lagen kanalen die
gestookt werden met gas. Elke ochtend moesten die kanalen proper gemaakt
worden. Er was weinig tijd, dus werden ze amper afgekoeld en wat natge-
spoten, waarna de spuiters erin kropen en met emmers het achtergebleven
zinkwit eruit schepten. Puur vergif. Bovendien droegen ze een volledig pak
van asbest om zich te beschermen tegen de hitte. De enige veiligheid bood een
koord waaraan ze waren vastgebonden. Geraakten ze er door bedwelming op
eigen kracht niet meer weg, dan kon een collega hen er nog uittrekken.”
Na de arbeid
In de beginjaren dat Harry er werkte, leverde de fabriek zinkblokken af van 22
kilogram. Op het einde werd er 1.500 kilogram in één keer gegoten. Harry:
“De jaren vijftig waren echte topjaren. De arbeiders kwamen van overal.
Veel Desselaars die thuis een boerderij hadden. Ze deden in de fabriek dan de
ochtendploeg zodat ze in de namiddag thuis voor de beesten konden zorgen.
Hoewel, velen bleven er hangen in de cafeetjes onderweg. De eerste pint kreeg
iedereen trouwens gratis, om de vuiligheid door te spoelen. Ik heb ze dikwijls
met de klak achterstevoren naar huis zien fietsen. Zelf woonde ik op een boog-
scheut van de fabriek in een arbeiderswoning. We hadden twee slaapkamers,
een kelderkamer, een keukentje en twee zitplaatsen. Elke woning had ook een
tuintje en een waterput die het water met een loden darm tot aan de pomp in
de keuken bracht. Voor die tijd was dat comfortabel. Mijn moeder werkte op
de boerderij van de fabriek waar ze o.a. aardappelen en ‘sloorzaad’ (koolzaad,
nvdr.) teelden. De grond lag er toch, dus waarom ze niet gebruiken. Goei
patatten? We zijn er niet van doodgegaan.”
Goed verdienen maar tegen welke prijs?
Voor de gezondheid was de fabriek een ramp en dat besefte de directie ook.
Ze organiseerden een permanente verpleegpost en regelmatig kwam de dokter
langs voor bloed- en urineonderzoek. Brandwonden waren schering en inslag,
velen hadden te kampen met nierziektes en haalden amper de pensioenleeftijd.
Waarom dan toch daar gaan werken? Harry: “Er was niks anders hé, deze regio
was één grote heidevlakte. En we verdienden goed. In Lommel was de sfeer
opperbest, we waren één grote familie. Hadden we enkele uren hard gewerkt,
dan was het geen probleem dat we nadien een half uur uitrustten en onder
elkaar over voetbal kletsten. In heel mijn carrière heb ik twee stakingen mee-
gemaakt voor loonsverhoging. Ik ben begonnen aan 5 frank per uur, daar kon je
toen twee broden mee kopen. Eén keer in de week bakten we op het kolenvuur
in de smidse ‘boksharing’. Een heerlijkheid was dat.” Die tijden zijn voorbij
maar wie in de zink heeft gewerkt, vergeet naast de uren van kameraadschap
ook de kwade dagen niet.
Bron: Erfgoed Lommel - Auteur: Suzanne ANTONIS
Dit artikel verscheen in het magazine 'Onderox', mei 2019, p. 78-79. In 2020 werd het tevens gepubliceerd in ‘Te Lomelle op die Campine’.
Artikel delen
Volg ons op Social Media
Nieuws insturen
Zelf Lommels nieuws insturen? Dat kan via lommelsegazet@telenet.be
Lees meer over Uit de oude doos

Vakantie uit de oude doos

De legende van ‘Het Duvelskot’ - Café ‘Bij Sin’

Vlottentocht van weleer

Het verenigingsleven van weleer
