Val

Beter een goede buur dan een verre vriend, denkt mijn rechterwijsvinger terwijl hij toekijkt hoe zijn duimbuurman de spatiebalk beroert. Ik doe natuurlijk wel het leeuwendeel van het werk, denkt hij, maar alle hulp is welkom. Verwijtend richt hij zijn blik op de vijf ‘verre vrienden’ die zomaar wat rondhangen in een of andere draagdoek, een eindje verderop. Niks mankeren ze! Luilakken! De sfeer verzieken en een slechte invloed uitoefenen op de anderen, ja, dat kunnen ze! Drie rechterburen werken bijgevolg ook niet meer mee, al willen ze wel nog alles van dichtbij meevolgen.

Ja, beste lezer, het is ver gekomen. Het wel. Ik niet.

‘Ben je nu helemaal op je kop gevallen?! Je weet toch dat die afdaling naar de garage glad is bij regenweer! En met de fiets dan nog! Heb je die groene schijn niet gezien op de klinkers?! Dat is mos. Die maakt alles spekglad nu. Levensgevaarlijk! Wat een idee! Hoe stom kan je zijn?!’ Mijn vrouw, die thuiskomt na mijn berichtje en foeterend toekijkt hoe ik mijn pijnlijke arm en schouder optil.

Op schuldvraag 1 antwoord ik: ‘Nee, met mijn volle gewicht op mijn linkerschouder.’

Op schuldvraag 2: ‘Ja, van heel dichtbij zelfs, maar toen lag ik al.’

De derde schuldvraag is een moeilijke. Ik pas nog even. Ze wacht er blijkbaar ook niet op. Nee, ze zegt ongeveer hetzelfde als daarnet, alleen wat zachter en naar een denkbeeldige persoon gericht. Ik ben geen van beide, noch denkend noch beeldig. Mijn broek en jas hangen vol slijkerig mos.

Het komt door de schok, veronderstel ik, dat gefoeter.

Ondertussen is alles rustig. Ook in mijn hoofd, zodat ik weer kan schrijven, zij het als een kleuter. Met één (mopperende) vinger en een assisterende duim.

De diagnose luidt uiteindelijk: ‘onverplaatste fractuur distaal in de linkerclavicula’. Het had veel slechter kunnen aflopen, realiseer ik me nu, zoals gebruikelijk een tijdje later dan mijn vrouw.

Handig zal ik nooit worden. Ik leg me neer bij onhandig eenhandig. Geen drama. Over een paar weken is het weer gewoon onhandig. En een stuk voorzichtiger.

Lichamelijk is er pijn. Vooral als ik domme bewegingen maak, dus best vaak. Schrijven en typen lukt pijnloos en met wat extra moeite, dat lees je. Mentaal is een ander verhaal, heb ik alles nog niet helemaal onder controle. Tijdens zeldzame slaapmomenten herbeleef ik mijn val of overkomen me nog veel ergere tuimelpartijen. Een en ander is nog niet verwerkt, maar dat is min of meer logisch, omdat de feiten en de ‘wonden’ nog heel vers zijn.

Ik probeer vooral dat vallen uit mijn hoofd te zetten. Het is zoals met die rode hamer. Je staat ‘s morgens op en je zegt tegen jezelf: vandaag mag je niet aan een rode hamer denken. Werkt totaal averechts. Op muziek van Pink Floyd (The Wall) zie je de hele dag rode hamers voorbijmarcheren. Geheid de hele dag!

Exact dat ondervind ik nu met vallen. Gisteren gingen we ergens iets drinken. Ik vermeed bewust de bierkaart met o.a. bieren als Orval en Val-Dieu en koos voor een frisdrank. Ik ging voor een bitter lemon. Drankjesbrenger van dienst kwam fluks aangelopen met een koffie verkeerd (correct, want mijn vrouw had die inderdaad besteld), een flesje en een glas. Met veel bravoure en wat trots, zo leek het wel, draaide hij zowel flesje als glas sierlijk in mijn richting, met het etiketje mooi naar me toe. Centraal en in grote letters las ik: ‘VAL’ met daarrond een paar keer in kleine letters ‘bitter lemon’ … Ongelooflijk toch, dacht, zei en lachte ik naar mijn echtgenote. Ze gniffelde heel even mee, stopte dan, richtte haar ogen luisterend naar het plafond en lachte opnieuw, luider nu. ‘Hoor je dat?’

Muziek, ja, die was er inderdaad. Toen ik me erop focuste, hoorde ik een of andere kluchtzanger kwelen dat hij me in een droom zag staan. Ik herkende het ... bijna meteen. Of toch bijna. Wee mijn encyclopedische kennis van de grootste onbenulligheden! Het is een schaamteloze en uiterst brutale verkrachting van het wondermooie ‘Un Canto a Galicia’ van Julio Iglesias. Het is … Het is … Jo Vally! En die trut tegenover mij wist het al veel langer! VALLY! Tegenover mij werd lachen schateren terwijl ze toekeek hoe mijn briefje van vijf euro langzaam neerdwarrelde.

Ik raapte het niet op. Ach, lachen blijft lollig en doet momenteel maar een heel klein beetje pijn.

Niezen en hoesten is heel wat erger, merk ik nu af en toe. Ik kan enkel hopen dat ik geen verkoudheid heb opgeraapt, of een ‘valling’, zoals wij zeggen.

Danny VANDENBERK